Geschiedenis van de Merens
De Zwarte Prins van Ariège
De oorsprong van het Merens paard ligt in de hoge vallei van de Ariège, in de Pyreneeën. Zijn geschiedenis gaat terug tot in de voorhistorische tijd. Men vindt er sporen van in rotstekeningen in de grot van Niaux nabij Tarascon.
Eertijds werd de Merens gebruikt bij kleine landbouw werkzaamheden en in de bosbouw. Rond de jaren ’70 verdween het wegens de mechanisatie in de landbouw. Het dankt zijn raszuiver voortbestaan aan enkele verknochte fokkers die tegen tij en ontij in zijn blijven fokken op de traditionele wijze door begrazing in de bergen.
Zijn aanpassingsvermogen, zijn eerlijkheid, zijn gehoorzaamheid, zijn volgzaamheid en zijn uithoudingsvermogen maken van de Merens een uitstekend vrijetijds paard dat zowel door de liefhebber als door de professionele gebruiker gewaardeerd wordt.
Als uitstekend veelzijdigheidspaard toont de Merens zich schitterend in de verschillende disciplines zoals bij trektochten, de aanspanning, bij uithoudingsproeven, de TREC (technique de randonnée équestre de compétition) onder het zadel of aangespannen, de dressuur, hindernisspringen, voltige enz.
De Merens heeft zich nog in andere landen buiten Frankrijk gevestigd. Nederland, Italië, Zwitserland, Duitsland, Spanje … en natuurlijk ook België, waar sedert 2006 een stamboek is opgericht.
Rasstandaard
LICHAAMSDEEL | EIGENSCHAPPEN |
Stokmaat : | Gewenst is een gemiddelde maat van 1,49m voor volwassen hengst en 1,45m voor volwassen merries. |
Kleur : | Het haarkleed is zwart. Licht stekelharig in de flank wordt gewaardeerd. Rosachtige schakeringen zijn volgens het seizoen waarneembaar. De veulens kunnen in drie verschillende kleuren geboren worden : zwart, zilvergrijs en koffie met melk. Dit veulenhaar verdwijnt na het spenen. |
Huidstructuur: | De huidstructuur is fijn en zijdeachtig. |
Manen : | De manen zijn overvloedig, dichtbegroeid en stug bij het aanvoelen, soms gegolfd. De manenkam mag enkel (het meest gewaardeerd) of dubbel zijn. |
Hoofd : | Vol uitdrukking en edel. |
Voorhoofd : | Vlak en breed. |
Neusbeen : | Recht of iets afgestompt. |
Oren : | Tamelijk kort, goed behaarde binnenzijde en goed gedragen. |
Ogen : | Goed uitkomend, zeer levendig en zacht. Lichte wenkbrouwbogen. |
Hals : | Lang, goed gericht. Lichte aanhechting van het hoofd. |
Borst : | Goed open. |
Schouder : | Lang, tamelijk schuin. |
Schoft : | Vrij goed uitgesproken en verlengd naar achter. |
Rug : | Breed en voldoende gespierd. |
Lendenen : | Goed aangehecht. Breed en gespierd. |
Kruis : | Lang en goed geöriënteerd. |
Flanken : | Gevuld en diep. |
Ledematen : | Sterke benen. Stevige gewrichten en goed uitgesproken. Voorste ledematen : bovenbeen goed gespierd. Achterste ledematen : de bilspier laag aangrijpend. |
Voeten : | De hoorn moet zwart en hard zijn. |
Gangen : | Zo ruim mogelijke stap met in het bijzonder een goed onderbrengen van de achterhand. |
Algemeen voorkomen : | Kompact, robuust, korte pijpen, werkwillig en edel. |
Bron : Frans technisch reglement